Stroopwafels
3: De wafels
Toen ik mijn vorige stukje
schreef over het wafelijzer was ik nog optimistisch over het vinden
van een goed stroopwafelrecept. Op internet had ik een recept
gevonden van Jan Nelissen en ik had het beroemde boek van Cees
Holtkamp. Voor de wafels geeft Jan Nelissen:
500 g bloem
250 g gesmolten boter
150 g witte basterdsuiker
50 g gist
een beetje lauwe melk
een ei
En dat is precies dezelfde
samenstelling als bij Cees Holtkamp hoewel die Zeeuwse bloem
voorschrijft (tot nu toe is dat voor mij een onbelangrijk detail
gebleken) en op deze hoeveelheden ingrediënten zou hij uitkomen op
twee eieren.
Na enig experimenteren op
basis van deze ingrediënten ben ik nu uitgekomen op de volgende
samenstelling:
500 g bloem
150 g boter
250 g bruine basterdsuiker
2 zakjes droge gist
4 zakjes vanillesuiker
2 eieren
40 ml water (ongeveer)
1 klein theelepeltje zout
(zo'n lepeltje waarmee de Achterhoekse boeren suiker in hun jenever
roeren)
Tijdens experimenten met de
eerste samenstelling liep er zoveel boter uit het wafelijzer tijdens
het bakken, dat het mij beter leek, de hoeveelheid boter flink te
verminderen. Ik gebruik hier bruine in plaats van witte basterdsuiker
om een mooiere kleur van de wafels te krijgen en de hoeveelheid is
flink verhoogd na het proeven van wafelkruim van de stroopwafelkraam
van Markus & Markus achter de HEMA in Gouda. Van het proeven van
die kruimels komt ook de toevoeging van vanillesuiker. De suiker
maakt de wafels wat zoeter (nog niet zo zoet als van de wafelkraam)
en ook wat knapperig zoals de siroopwafels van Kamphuisen.
Zeef en meng de droge ingrediënten dus de bloem, de basterdsuiker, de droge gist, de vanillesuiker en het zout in een kom en maak er een kuiltje in. Smelt ondertussen de boter. Breek de eieren en roer ze vanuit het kuiltje door het bloemmengsel. Voeg dan de gesmolten boter toe en blijf roeren. Er ontstaat nu een deegbal en maak die soepel, maar niet plakkerig door er steeds wat water aan toe te voegen ongeveer vier eetlepels. Kneed de deegbal goed door en leg hem ongeveer een uur op een warme plaats om te rijzen. (Ik heb een oven met een deegrijsstand.) Verdeel het deeg (dat in het recept van Jan Nelissen beslag wordt genoemd) in schijfjes (platgeslagen bolletjes) van 21 g. (Bij mij worden het er ongeveer 44). Op dit punt leg ik meestal een theedoek over de deegschijfjes en laat ze rusten op kamertemperatuur tot de volgende avond.
Het
bakken is eenvoudig met het in het vorige hoofdstuk beschreven
wafelijzer: Klap het wafelijzer open, leg een deegschijfje in het
midden op de onderste plaat en druk het ijzer dicht. Wacht tot het
vogeltje fluit, haal de gebakken wafel er uit en leg die op een
snijplank. (Ik heb speciaal voor dit doel zo'n mooie dikke houten
plank gekocht). Leg een volgend deegschijfje in het ijzer en druk dit
aan. Snij vervolgens de gebakken wafel doormidden. Hiervoor heb ik
een visfileermesje gekocht, maar de echte wafelbakkers doen dit met
een soort plamuurmes. Als de wafel goed is gebakken, dan is dit
doorsnijden makkelijk, want van buiten is de wafel aan beide kanten
hard en van binnen zacht, waardoor het mes er makkelijk door gaat.
Als dit niet het geval is, dan is de wafel te hard gebakken of heb je
te lang gewacht met opensnijden. Klap de twee wafelhelften van
elkaar, smeer de stroop op één van de helften en klap ze weer
dicht. Nu af laten koelen en opeten of uitdelen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten